Dpi staat voor dots per inch. Het is een waarde die aangeeft hoeveel detail een printer kan weergeven. Voor een scanner is het beter om te spreken van ppi of pixels per inch. Hoe meer punten door de scanner op één inch ‘gezien’ kunnen worden, hoe scherper het resultaat.
Met ppi-waarden van 3200 of meer -wat veel scanners tegenwoordig aankunnen- is de verleiding groot om een dergelijke waarde voor iedere scanbeurt te gaan gebruiken. Dat is om verschillende redenen niet nodig.
Om te beginnen worden de digitale bestanden erg groot: dat kan oplopen tot enkele honderden megabytes. Tenzij je een zeer snelle computer hebt met veel intern geheugen, levert dat quasi onwerkbare bestanden op. Bovendien is het lang niet altijd nodig om de hoogste kwaliteit na te streven.
Veel hangt af van wat je met het bestand wil gaan doen. Ga je de foto gebruiken op je persoonlijke website, dan volstaat een scanresolutie van minder dan 100 ppi.
Voor tekstherkenning (OCR of Optical Character Recognition) schakel je dan weer best over naar een resolutie van 150 of 200 dpi. Anderzijds, als je verwacht dat je de foto zal gaan afdrukken op een inkjetprinter dan is 300 ppi al meer dan genoeg.
Hoger mag natuurlijk altijd, maar dat wil niet automatisch zeggen dat je het verschil in kwaliteit ook effectief zal zien. Extreme dpi-waarden zijn vooral interessant voor wie een uitvergroting wil maken van (kleine) documenten, of voor dia’s en negatieven.